Leeswoordenschat

Het belang van woordenschat

We weten uit veel woordenschatonderzoek dat een beperkte woordkennis leidt tot slechte schoolresultaten. Zo is er een groot verband tussen woordenschat en tekstbegrip: hoe groter de woordkennis, hoe beter het tekstbegrip. In het voortgezet onderwijs blijken zo’n 14% van de brugklasleerlingen over onvoldoende woordkennis te beschikken. Dit belemmert hen bij het begrip van de leerstof.

Tussendoelen Leeswoordenschat 

Tussendoelen leeswoordenschat

 

Onderhouden en voortbouwen op

Woordenschatuitbreiding

Leerlingen breiden actief hun conceptuele netwerken uit, zodat diepe woordbetekenissen ontstaan.
Ze maken onderscheid tussen vorm- en betekenisaspecten van woorden.
Ze kunnen figuurlijk taalgebruik begrijpen.
Ze kunnen woorden indelen in onderschikkende en bovenschikkende betekenisrelaties.
Ze weten dat woordparen betekenisrelaties kunnen hebben, zoals tegenstelling en synoniem en zij kunnen de paren ook in die termen benoemen.
Ze zijn zelfstandig in staat strategieën toe te passen voor het afleiden van betekenissen van woorden in teksten.
Ze zijn zelfstandig in staat strategieën toe te passen voor het onthouden van nieuwe woorden.
Ze weten hoe ze de correcte betekenis van woorden kunnen opzoeken in naslagwerken.
Ze hebben een reëel zelfbeeld van hun leeswoordenschat.

 

Printversie Tussendoelen Leeswoordenschat